Interview uit de Struingids Berg en Dal, door Emmie Nuijen en Jan van den Berg…
Herinneringen van Angelique Buitelaar over het drama van Srebrenica
Anno 2015 is Angelique Buitelaar een vrolijke, getrouwde vrouw van 43 jaar, die met haar man en hun 15-jarige dochter in het Gelderse dijkdorp Ophemert woont. Twintig jaar geleden zag haar leven er een stuk minder vredig uit, toen ze als lid van Dutchbat 3 de moslimenclave Srebrenica moest verdedigen. Hoe dat afliep, weten we. Angelique vertelt haar ooggetuigenverslag.
“In december 1992 ging ik het leger in als beroepssoldaat. Ik had helemaal geen zin in de standaard meisjesberoepen als kapster, verpleegster of kinderopvang. De landmacht leek me wel wat, in ieder geval beter dan de fabriek waar ik toen werkte. Na een opleiding als chauffeur belandde ik bij de radiocommunicatie in Ede, en ik had het prima naar mijn zin.
In 1994 kwam het verzoek om extra manschappen in te zetten als vredestroepen in Joegoslavië. Ik gaf me op. Hoe de politieke situatie precies in elkaar stak, wist ik op dat moment niet eens. In ieder geval verwachtte ik niet dat het er heel heet aan toe zou gaan. Het broeide weliswaar in Joegoslavië, maar het was lang niet zo erg als bijvoorbeeld in Somalië. We gingen trouwens als onderdeel van een vredesmacht, en het idee was dat onze aanwezigheid alleen al genoeg zou zijn om de strijdende partijen uit elkaar te houden. We waren dan ook licht bewapend; ik had alleen mijn Uzi en 30 patronen bij me.
In januari 1995 kwam ik aan in het kleine Srebrenica, het door de VN beschermde moslimdorpje vlak bij de Servische grens. Er lag een dik pak sneeuw. De meeste Nederlandse blauwhelmen zaten in het nabijgelegen Potocari, maar ik zat met 150 man in de compound in het dorp zelf. Mijn vriendin Yvonne en ik waren de enige vrouwen.
De sfeer was in het begin goed. Mijn rol was die van kok-chauffeur. Er was veel contact met de plaatselijke moslimbevolking. Veel locals werkten voor ons, als bakker, tolk of vuilnisman. Er waren altijd kinderen bij de poort die meeliepen als er een patrouille werd gelopen. Daar maakte ik geen deel van uit; mijn werkzaamheden bevonden zich op de compound.
Geleidelijk aan merkten we dat de Serviërs ons steeds minder ruimte gaven. Ze beheersten alle toegangswegen. Er mochten nog wel Nederlanders naar buiten, maar vanaf april geen één meer naar binnen. Schietoefeningen konden we niet doen, want daarvoor kregen we geen toestemming van de Serviërs. We zaten als het ware opgesloten, en het touwtje werd heel langzaam strakgetrokken.
Het contact met het thuisfront was minimaal. Iedereen mocht slechts 3 minuten per maand naar huis bellen, en dat ging moeizaam, met 10 seconden vertraging op de lijn. Ik deelde mijn 3 minuten met Yvonne, zodat we om de twee maanden 6 minuten konden bellen. De moslims werden natuurlijk ook ongeruster. We merkten dat steeds meer mannen de vlucht namen, door de bossen en de bergen. Hoewel de situatie nijpend was, had niemand het vermoeden dat het zo gierend uit de hand zou lopen.
Begin juni 1995 begon het echt menens te worden. Er was geschoten bij een observatiepost, maar gelukkig kwamen alle jongens levend en wel terug op de compound. Wat ik toen dacht? Dat het nu toch wel op oorlog begon te lijken, maar ik had nog steeds het volste vertrouwen dat we in juli afgelost zouden worden en naar huis konden gaan.
De Servische generaal Mladic speelde een erg sluw spel. Hij wist dat de VN nooit als eerste een schot mag lossen, dus zorgde hij ervoor dat zijn mannen ons nooit direct aanvielen. Begin juli werden al onze observatieposten systematisch ingenomen. Verzet was zinloos. Sommige jongens kwamen terug op de compound, anderen werden door de Serviërs meegenomen. Eén Nederlandse jongen die ik goed kende kwam daarbij om het leven, getroffen door een handgranaat. De handgranaat werd gegooid door een moslim die niet kon verkroppen dat ze de aftocht bliezen.
Onze compound stroomde vol met moslims die hun hoop op ons hadden gevestigd. Op de ochtend van 11 juli werden we bijeen geroepen door de commandant. De situatie was onhoudbaar geworden, en we moesten ons gereedmaken voor vertrek naar Potocari. De hele moslimbevolking moest met ons mee. We gingen te voet; ik was een van de laatsten die vertrok. Zoveel mogelijk Dutchbatters liepen tussen de mensen in om bescherming te bieden tijdens de tocht. Dat ging redelijk, maar bij Potocari werd het een complete chaos.
De meest schrijnende gevallen mochten mee naar binnen, de rest bleef voor de poort staan. Daar stonden ze, enkele dagen, bijna zonder eten. We lengden ons blikvoer aan met heel veel water, zodat we nog een paar mensen wat te eten konden geven. Wat ik me ook nog herinner, is de jeuk; iedereen zat namelijk onder de vlooien door de slechte omstandigheden.
En toen stond Mladic aan de poort… Het was allemaal akelig precies gepland. De Serviërs hadden stadsbussen geregeld om de moslims naar veilige gebieden te brengen. Ze stapten allemaal in: vrouwen, kinderen, ouden van dagen. Er waren ook heel wat mannen de bergen in gevlucht, en die zijn daar door de Serviërs opgewacht en gevangen genomen. Dat is iets wat bij mij pas later duidelijk werd. Op dat moment kwam ik niet buiten de poort en had ik geen idee wat er daar gebeurde; je was veel te druk met andere zaken op dat moment. De bussen met vrouwen en kinderen kwamen inderdaad veilig aan in een ander gebied. Het trieste lot van de mannen is bekend: er kwamen naar schatting ruim 7000 moslims om het leven…
Overste Karremans ging met generaal Mladic mee en heeft veel kritiek gekregen door de tv-beelden van dat onderhoud. Maar wat weinigen beseffen, is dat buiten beeld iemand met een kalasjnikov stond. Dat praat natuurlijk erg lastig. En het feit dat er op dat moment nog jongens van ons onder controle van de Serviërs stonden… Pas na dat gesprek waren ze vrij om te vertrekken.
Toen de Serviërs verdwenen waren, daalde de rust weer. We zagen alleen nog onze prefab-huisjes voorbij komen met al onze bezittingen; de hele compound werd leeggeroofd. In eerste instantie waren we toch erg opgelucht dat er geen slachtoffers waren gevallen. Op dat moment hadden we helemaal niet in de gaten wat er precies aan de hand was. Pas in de loop van de tijd kregen we het besef dat er iets heel ergs gebeurd was en dat wij daar onderdeel van waren geweest. Sommige van de Dutchbatters beweren dat ze wel het een en ander hebben gezien, maar daar kan ik niet over oordelen. Dit is mijn verhaal, over hoe ik het heb beleefd.
Nu vallen veel mensen erover dat we niet ingegrepen hebben. Maar wat hadden we kunnen doen? Hoe zou de Nederlandse bevolking gereageerd hebben als er 500 lijkenzakken terug waren gekeerd, vraag ik me af. We waren slecht bewapend en zaten de laatste maanden volledig in de tang. Ik heb geen idee wat we anders hadden kunnen doen. Linksom of rechtsom, je blijft altijd de gebeten hond.
De impact is voor elke Dutchbat-soldaat weer anders. Sommigen kwamen terug met een posttraumatische stressstoornis. Zij vechten voor erkenning. Anderen verzwijgen bewust dat ze in Dutchbat 3 hebben gediend; ze kunnen de confrontatie niet aan. Ik merk bij mezelf ook dat ik veranderd ben. Ik relativeer veel meer, maak me absoluut niet meer druk over kleine dingen. Ik heb wel moeite met vertrouwen; het duurt veel langer voordat ik iemand in mijn vriendenkring toelaat. Ik ben harder geworden.
Wat ik nog graag zou willen? Dat ze Karremans met rust laten; die man werd ook maar van hogerhand aangestuurd. En dat generaal Janvier en de VN-top zich uitspreken over wat er werkelijk is gebeurd. Dan zal blijken dat er buiten ons om een spelletje is gespeeld en dat Dutchbat geofferd is. Ik denk dat het heel wat gescheeld had als er luchtsteun was gekomen; daarmee waren veel Servische doelen snel uitgeschakeld geweest.
Maar ook al wordt er twintig jaar later nog negatief over gesproken: ik kan het voor mezelf loslaten. Straks ga ik gewoon de aardappels schillen en dan ben ik het weer helemaal kwijt!”